
1. Stagnerende exploitatiesubsidies
Voor
bijna alle culturele organisaties geldt dat sinds de Bankencrisis het
subsidieniveau is bevroren. Soms is er ook bezuinigd. Op theaters weliswaar veel
minder dan op bibliotheken en kunstencentra, maar in de middelgrote steden
hebben ook de schouwburgen vaak moeten inleveren. Ondertussen bedroeg de inflatie
sinds 2008 ca. 13% (consumentenprijsindex). Het gevolg: minder geld voor
voorstellingen en efficiency-maatregelen in de back office.
2. Concurrentie
De vrijetijdsmarkt
kent een hele grote concurrentie. Nederlanders hebben het druk en er is maar
weinig tijd voor uitgaan. Uit het Continu
vrijetijdsonderzoek van het SCP (laatstelijk gehouden in 2013) blijkt
dat Nederlanders per week gemiddeld over 47,8 uur aan vrije tijd beschikken. Mediagebruik
(vooral: televisiekijken) is met 20,9 uur per week (= 44% van de vrije tijd) de meest
gekozen vrijetijdsbesteding. Sociale contacten staan met 7,2 uur p/w op de
tweede plaats, het beoefenen van hobby's met 5 uur op de derde plek. Per week
zijn Nederlanders verder ruim 3,5 uur voor
hun vrijetijd onderweg. Voor uitjes en uitgaan resteert een kleine 5 uur per week.
3. Minder gesubsidieerd aanbod
Uit onderzoek
De staat van cultuur van de
Boekmanstichting en het SCP (2015) blijkt dat – mede door landelijke
bezuinigingen - vanaf 2011 een sterke daling in het totale aanbod aan
podiumkunstvoorstellingen is opgetreden: ruim 14% minder. De daling van het
aantal voorstellingen en concerten was het grootst bij de kleinere podia, de
klassieke genres (klassieke muziek, opera, ballet en toneel) en de theaters
buiten de Randstad. Het aantal bezoekers daalde mee, maar minder hard.
4. Het publiek wil beleving
Alleen
ouder publiek gaat nog “uit gewoonte” naar de schouwburg. Jongeren zoeken ‘beleving’,
liefst samen met vrienden. Waar vind je de populaire acts van dit moment? Bij
festivals en op unieke locaties: Connie Janssen in de Onderzeebootloods, Scapino
in de Ferro Dome, Vis à Vis op het strand van Almere, Oerol op Terschelling, de
Mattheüs Passionen her en der in het land. Wat opvalt: zelden zijn die unieke
locaties in de doorsnee middelgrote stad. En praktisch nooit is de schouwburg -
bijvoorbeeld als producent - erbij betrokken.
En als
het theater dan wordt bezocht, dan moet dat natuurlijk een belevenis zijn. Het
publiek is door de audiovisuele media gewend geraakt aan een hoog
kwaliteitsniveau en is daarom kritisch als het gaat om levende kunstuitingen.
Nederlanders
gaan daarbij gemiddeld 1 keer per jaar naar een grote productie. Dan moet niet
alleen de voorstelling aan alle verwachtingen voldoen, maar ook het gebouw, het
parkeren, het personeel, etc. Vroeger bleef de voorstelling op het podium, nu gaan
de acteurs en zangers de zaal in, worden rookmachines gebruikt en water, kleur
en geur ingezet om de avond tot een succes te maken. Met dineren vooraf en een
meet & greet na afloop. Geen zaken waarin de middelgrote schouwburgen
voorop (kunnen) lopen.
5. De schouwburg heeft zijn
‘gidsfunctie’ verloren
De
theaters en hun directeuren zijn niet langer de vanzelfsprekende schakels
tussen vraag en aanbod. De traditionele intermediaire taak van de schouwburg is
verdwenen: gezelschappen regelen zelf een speelplek, makers zoeken direct
contact met publiek, publiek zoekt op internet zelf uit waar het heen wil en
koopt als het interesse heeft zijn tickets online – inclusief de optie om het
gebodene gewoon vanaf de tablet te consumeren. Het publiek laat zich steeds
minder leiden door het seizoensprogramma van een instelling en laat zich minder
beïnvloeden door het vanzelfsprekende gezag van kenners en instituties.
6. De musicals reizen niet meer
Nadat
eerder al vrije (musical)producenten als Mark Vijn en EJB Entertainment
failliet gingen, waren recent de ontwikkelingen bij Stage Entertainment
zorgelijk. Het is de vraag of in de toekomst nog groot gemonteerde musicals op
tournee gaan. Waarschijnlijker is dat het aanbod van grote musicals definitief
geconcentreerd wordt bij enkele grote vaste podia zoals het Beatrix Theater in
Utrecht en het Circustheater in Den Haag.
7. Bekende cabaretiers zijn
kieskeurig
Al
decennia programmeren de theaters steeds meer ‘amusement’ en de explosie van
cabarettalent in de afgelopen 25 jaar is daaraan mede te danken. De bekende
cabaretiers zijn zeer gewild en hebben het daarom voor het uitzoeken. Zij
kiezen bij voorkeur voor grotere zalen in grotere steden en laten de regio en
de kleinere gemeenten in toenemende mate links liggen.
7. Anti-roem cultus
De
cabaretiers danken hun succes mede aan hun bekendheid van tv en internet. Maar
hoe staat dat met andere theatermakers? In reactie op een artikel van Sarah Sluimer in de Volkskrant van 8 mei jl.
wijst Wijbrand Schaap erop dat het publiek in de eerste
plaats komt voor acteurs die bekend zijn van tv, van internet, uit de bladen of
van eerdere voorstellingen. Omdat de gemiddelde theatermakers echter weinig
moeten hebben van commercie en publiciteit, treedt er een discrepantie op.
Schaap stelt dat in het Nederlandse theater een anti-roem cultus is ontstaan en
dat daardoor het publiek zijn interesse heeft verloren. Dit kan een rol spelen in
de middelgrote steden, waar het publiek minder sophisticated is. Daar willen de
toeschouwers in toenemende mate acteurs zien met wie ze voor die ene avond een
innige relatie aan kunnen gaan. De dingen die theatermakers belangrijk vinden
(het verhaal, de boodschap, het decor) vinden zij in toenemende mate bijzaak…
9. Minder intrinsieke interesse
Al enkele
jaren loopt de belangstelling terug voor amateurverenigingen en voor lessen bij
kunstencentra, toch vaak de basis voor culturele belangstelling. Van 2007 tot
2011 liep bijvoorbeeld het percentage regelmatige beoefenaars van amateurkunst
van 16 jaar en ouder terug: bij het bespelen van een instrument van 12% naar
10% van de bevolking, bij theater van 14% naar 10% en voor beeldende kunst van
21% naar 16%. Let wel: deze daling ging vooraf aan de bezuinigingen door de gemeenten.
De Cultuurindex rapporteerde over de gehele linie
in de periode 2007 – 2013 een teruggang van ca. 7% in actieve kunstbeoefening. Het
is mogelijk dat de geleidelijke terugloop demografische oorzaken heeft
(ontgroening en vergrijzing), iets wat in de middelgrote steden meer speelt dan
in de hbo- en universiteitssteden.
10. Bevolkingskrimp
En over
demografie gesproken: in Zeeuws-Vlaanderen, de Achterhoek, delen van Zuid-Limburg
en Noord- en Oost-Groningen krimpt
de bevolking met
16% tot 2040. De theaters die daar liggen zien hun voedingsgebied slinken. Daarnaast
zijn er gebieden waar de bevolking nu nog niet daalt, maar in de toekomst wel. Daar
daalt het aantal inwoners tot 2040 naar verwachting met 4%. We hebben het dan
over onder andere Noord-West en Zuid-Oost Friesland, Oost-Drenthe, de Kop van
Noord-Holland, de Krimpener en Hoeksche Waard en over Noord- en Midden-Limburg.
Middelgrote gemeenten en theaters in die gebieden doen er verstandig aan om
tijdig op de ontwikkelingen te anticiperen.
Paul van
Oort
Cor Wijn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten