Samenvatting
- Buiten de grotere steden is het voorzieningenaanbod verschraald door krimp, economische stagnatie en bezuinigingen;
- Er is daar een voedingsbodem voor populisme, maar ook een prikkel om met kunst en cultuur het verschil te maken;
- De profielen zijn een roep om erkenning en draaien om zelfstandige aantrekkingskracht;
- In niet alle profielen zijn proeftuinen opgenomen. En: lang niet alle profielen gaan over de knelpunten die de Raad voor Cultuur signaleerde;
- Er is geen rekening gehouden met de taakverdeling tussen de overheden. Rond de profielen hangt ‘de geur van geld’;
- Het wensdenken is sterk: een ‘handelingsperspectief’ ontbreekt soms;
- Er ligt een sterk accent op (a) nieuw publiek winnen en (b) productieklimaat.
Opmerkelijke zaken
Punten die mij opvielen bij het lezen zijn de volgende.- In lang niet alle profielen zijn ook proeftuinen opgenomen, wat toch eigenlijk het doel was van de exercitie. En áls er proeftuinen zijn benoemd, liggen die vaak buiten de invloedssfeer van de Rijksoverheid om er iets in te betekenen.
- De aanleiding voor de profielen lag in feite op het terrein van de podiumkunsten. Maar, ik denk dat nog niet de helft van de voorgestelde proeftuinen gaat over het probleem dat moest worden getackeld. De problemen die centraal stonden in de Verkenning van de Raad uit 2017 (Cultuurbeleid voor stad, land en regio) worden met de proeftuinen amper beetgepakt.
- In veel profielen is eigenlijk geen rekening is gehouden met de taakverdeling tussen de overheden. Nu bestaat die formeel ook niet (de Wet op het specifiek cultuurbeleid bijvoorbeeld zegt er niets over), maar hij is er natuurlijk wel. Gemakshalve wordt daar echter in veel profielen volledig aan voorbij gegaan, vooral waar het gaat om het benoemen van mogelijke proeftuinen.
- De reden daarvoor is eigenlijk eenvoudig. Behalve aandacht (of zelfstandige aantrekkingskracht) willen de regio’s vooral één ding en dat is meer geld. Rond de hele exercitie met de profielen hangt ‘de geur van geld’. Nadenken over taken en rollen is dan vooral lastig.
- Een paradox is dan dat in bijna geen een profiel over geld wordt gesproken. En helemaal nergens wordt concreet aangegeven wat er nodig zou zijn en wat bijvoorbeeld de provincie en de gemeenten zelf zouden willen bijdragen.
- En het ontbreken van duidelijke opvattingen over taken en rollen en van budgettaire kaders maakt dat de profielen alle een hoge mate van ‘wensdenken’ in zich dragen. Het handelingsperspectief ontbreekt nog wel eens. Sommige profielen hebben voorstellen voor proeftuinen of zelfs actiepunten, maar een aantal blijft ook hangen bij programmalijnen en doelen zonder die verder concreet te maken.
- Zeer veel voorkomende woorden zijn ‘cultuureducatie’ en ‘talentontwikkeling’. In veel steden zijn echter de afgelopen jaren en ook in 2018 de kunstencentra ter ziele gegaan. Dan is het paradoxaal om nu in de profielen zeer frequent te lezen hoe belangrijk cultuureducatie (in de betekenis van buitenschool, meestal) wordt gevonden.
- Daarop aansluitend: heel opvallend zijn ook de vele woorden en proeftuinen die worden gewijd aan het streven naar het bereiken van een breder en ander publiek. De oude tijd van het Actieplan Cultuurbereik en het Actieplan Cultuurparticipatie herleefde voor mij. Veel van de initiatieven en de proeftuinen die ik ben tegen gekomen zouden daar naadloos in hebben gepast.
- Tot slot: in veel van de profielen draait het uiteindelijk om productieklimaat en makersklimaat. En daarmee kom ik weer bij het begin van mijn betoog: de regio’s willen zelfstandige aantrekkingskracht hebben, ze willen niet alleen maar cultuur importeren maar ook zelf produceren. Dat is een kerngedachte die de Raad voor Cultuur naar mijn smaak zou moeten oppakken. Door het woud van woorden en proeftuinen heen, zou daarop de focus kunnen worden gericht: op het met Rijksgeld aanjagen en versterken van: (a) experimenten om nieuw publiek te bereiken en (b) het makersklimaat in de stedelijke regio’s.
Ter afsluiting van mijn analyse heb ik een concrete suggestie gedaan. De beleidsgeschiedenis heeft geleerd dat de culturele sector veel baat heeft gehad bij matchingsconstructies, dat wil zeggen: bij afspraken tussen de overheden om gezamenlijk iets te ondersteunen. Niet alleen was dat vaak een probaat afweermechanisme tegen bezuinigingen. Ook is het vaak een vliegwiel gebleken voor extra investeringen. Mijn voorstel zou zijn om te komen tot een regeling die het mogelijk maakt om projecten te honoreren die gaan over nieuw publiek winnen en over productieklimaat. Zo’n regeling zou qua systematiek een beetje kunnen lijken op het vroegere Actieplan Cultuurbereik: het Rijk legt geld in, de provincies en gemeenten matchen. De uitvoering zou neergelegd kunnen worden bij een bestaand landelijk fonds.
Op die manier kan (1) het gewekte enthousiasme bij de bestuurders van provincies en gemeenten worden vastgehouden en kan (2) de culturele sector worden versterkt met initiatieven die leiden tot het winnen van nieuw publiek en het versterken van het productieklimaat.