Zoeken in deze blog

zaterdag 15 december 2018

Analyse van de culturele regioprofielen

Op 6 december 2018 organiseerde Kunsten ’92 een bijeenkomst getiteld Samenwerking tussen stad, regio en staat en het toekomstig cultuurbeleid. Op verzoek van Kunsten '92 las ik alle culturele regioprofielen en gaf daarvan een analytische beschouwing. De integrale tekst van die analyse is opgenomen in de Theaterkrant. Hieronder heb ik mijn betoog in enkele punten samengevat.

Samenvatting

  1. Buiten de grotere steden is het voorzieningenaanbod verschraald door krimp, economische stagnatie en bezuinigingen;
  2. Er is daar een voedingsbodem voor populisme, maar ook een prikkel om met kunst en cultuur het verschil te maken;
  3. De profielen zijn een roep om erkenning en draaien om zelfstandige aantrekkingskracht;
  4. In niet alle profielen zijn proeftuinen opgenomen. En: lang niet alle profielen gaan over de knelpunten die de Raad voor Cultuur signaleerde;
  5. Er is geen rekening gehouden met de taakverdeling tussen de overheden. Rond de profielen hangt ‘de geur van geld’;
  6. Het wensdenken is sterk: een ‘handelingsperspectief’ ontbreekt soms;
  7. Er ligt een sterk accent op (a) nieuw publiek winnen en (b) productieklimaat.

Opmerkelijke zaken  

Punten die mij opvielen bij het lezen zijn de volgende.
  • In lang niet alle profielen zijn ook proeftuinen opgenomen, wat toch eigenlijk het doel was van de exercitie. En áls er proeftuinen zijn benoemd, liggen die vaak buiten de invloedssfeer van de Rijksoverheid om er iets in te betekenen.
  • De aanleiding voor de profielen lag in feite op het terrein van de podiumkunsten. Maar, ik denk dat nog niet de helft van de voorgestelde proeftuinen gaat over het probleem dat moest worden getackeld. De problemen die centraal stonden in de Verkenning van de Raad uit 2017 (Cultuurbeleid voor stad, land en regio) worden met de proeftuinen amper beetgepakt.
  • In veel profielen is eigenlijk geen rekening is gehouden met de taakverdeling tussen de overheden. Nu bestaat die formeel ook niet (de Wet op het specifiek cultuurbeleid bijvoorbeeld zegt er niets over), maar hij is er natuurlijk wel. Gemakshalve wordt daar echter in veel profielen volledig aan voorbij gegaan, vooral waar het gaat om het benoemen van mogelijke proeftuinen.
  • De reden daarvoor is eigenlijk eenvoudig. Behalve aandacht (of zelfstandige aantrekkingskracht) willen de regio’s vooral één ding en dat is meer geld. Rond de hele exercitie met de profielen hangt ‘de geur van geld’. Nadenken over taken en rollen is dan vooral lastig.
  • Een paradox is dan dat in bijna geen een profiel over geld wordt gesproken. En helemaal nergens wordt concreet aangegeven wat er nodig zou zijn en wat bijvoorbeeld de provincie en de gemeenten zelf zouden willen bijdragen.
  • En het ontbreken van duidelijke opvattingen over taken en rollen en van budgettaire kaders maakt dat de profielen alle een hoge mate van ‘wensdenken’ in zich dragen. Het handelingsperspectief ontbreekt nog wel eens. Sommige profielen hebben voorstellen voor proeftuinen of zelfs actiepunten, maar een aantal blijft ook hangen bij programmalijnen en doelen zonder die verder concreet te maken.
  • Zeer veel voorkomende woorden zijn ‘cultuureducatie’ en ‘talentontwikkeling’. In veel steden zijn echter de afgelopen jaren en ook in 2018 de kunstencentra ter ziele gegaan. Dan is het paradoxaal om nu in de profielen zeer frequent te lezen hoe belangrijk cultuureducatie (in de betekenis van buitenschool, meestal) wordt gevonden.
  • Daarop aansluitend: heel opvallend zijn ook de vele woorden en proeftuinen die worden gewijd aan het streven naar het bereiken van een breder en ander publiek. De oude tijd van het Actieplan Cultuurbereik en het Actieplan Cultuurparticipatie herleefde voor mij. Veel van de initiatieven en de proeftuinen die ik ben tegen gekomen zouden daar naadloos in hebben gepast.
  • Tot slot: in veel van de profielen draait het uiteindelijk om productieklimaat en makersklimaat. En daarmee kom ik weer bij het begin van mijn betoog: de regio’s willen zelfstandige aantrekkingskracht hebben, ze willen niet alleen maar cultuur importeren maar ook zelf produceren. Dat is een kerngedachte die de Raad voor Cultuur naar mijn smaak zou moeten oppakken. Door het woud van woorden en proeftuinen heen, zou daarop de focus kunnen worden gericht: op het met Rijksgeld aanjagen en versterken van: (a) experimenten om nieuw publiek te bereiken en (b) het makersklimaat in de stedelijke regio’s.
Voorstel: ontwerp een regeling gebaseerd op co-financiering
Ter afsluiting van mijn analyse heb ik een concrete suggestie gedaan. De beleidsgeschiedenis heeft geleerd dat de culturele sector veel baat heeft gehad bij matchingsconstructies, dat wil zeggen: bij afspraken tussen de overheden om gezamenlijk iets te ondersteunen. Niet alleen was dat vaak een probaat afweermechanisme tegen bezuinigingen. Ook is het vaak een vliegwiel gebleken voor extra investeringen. Mijn voorstel zou zijn om te komen tot een regeling die het mogelijk maakt om projecten te honoreren die gaan over nieuw publiek winnen en over productieklimaat. Zo’n regeling zou qua systematiek een beetje kunnen lijken op het vroegere Actieplan Cultuurbereik: het Rijk legt geld in, de provincies en gemeenten matchen. De uitvoering zou neergelegd kunnen worden bij een bestaand landelijk fonds.

Op die manier kan (1) het gewekte enthousiasme bij de bestuurders van provincies en gemeenten worden vastgehouden en kan (2) de culturele sector worden versterkt met initiatieven die leiden tot het winnen van nieuw publiek en het versterken van het productieklimaat.

vrijdag 9 november 2018

Minister stimuleert kerkenvisies met subsidie

De voormalige De Sint Petruskerk in Vught haalde in april van dit jaar CNN. De kerk is herontwikkeld tot een centrum bestaande uit een museum, een bibliotheek, een podium en werk- en ontmoetingsplekken. Het is niet alleen een fotogeniek project dat vergelijkbare transformaties naar de kroon steekt (denk aan de boekhandels in de Broerenkerk van Zwolle en de Dominicanenkerk van Maastricht). Het is ook een actueel voorbeeld van een geslaagde herbestemming. Morgen (10 november) lanceert minister Van Engelshoven (OCW) een nationale aanpak van het probleem van de leegstaande kerken. Zij stelt 13,5 miljoen euro beschikbaar, onder meer voor het opstellen van lokale kerkenvisies.


De lokale visies moeten een integraal karakter hebben. Dit betekent dat alle kerken uit de gemeente betrokken dienen te worden en dat de visie in samenspraak met belanghebbende en geïnteresseerde partijen tot stand moet komen. De burgerlijke gemeenten wordt de gelegenheid geboden zo’n visie op te (laten) stellen; de rijksoverheid geeft daarvoor een aantrekkelijke subsidie. Daarnaast reserveert de minister geld voor ondersteuning van partijen die met een kerkenvisie aan het werk willen.


Lokaal draagvlak als sleutel voor succes



De Vughtse Sint Petruskerk is centraal gelegen en is daarmee beeld- en sfeerbepalend. Veel Vughtenaren hebben 'iets' met de kerk. Men is er gedoopt, getrouwd of familieleden zijn er begraven. De kerk stond sinds 2005 leeg, ondanks een toezegging van 2 miljoen euro subsidie voor de restauratie (van Rijk, provincie en gemeente). In 2011 waren het zeven inwoners die het Vughtse gevoel bij de kerk mobiliseerden en met een plan kwamen dat draagvlak had bij zowel de bevolking als lokale ondernemers. De gemeente was bereid om de bestemming van de kerk te wijzigen in maatschappelijke dienstverlening in combinatie met dienstverlening, detailhandel en horeca in vier commerciële ruimtes. De parochie was bereid een 50-jarige erfpachtovereenkomst af te sluiten tegen een relatief bescheiden afkoopsom. En zowel de bibliotheek als het museum waren bereid in de ontwikkeling mee te gaan. Toen alle bouwstenen gereed waren kon de herbestemming in gang worden gezet. In april 2018 werd het ontmoetingscentrum 'DePetrus' geopend, geheel en al gebaseerd op lokaal draagvlak en enthousiasme.


Kwaliteiten benutten


DePetrus is nu hét ontmoetingsplein van Vught. Het nieuwe ontwerp van de kerk is spectaculair. De belangrijkste ingreep was het toevoegen van een tussenvloer aan de kerk. Dit geeft de kerk de frisse uitstraling die past bij de nieuwe functies. Op en onder de vloer zijn kleinschalige glazen werkruimten geplaatst. Doordat de vloer voornamelijk in de zijbeuken is geplaatst, is ruimtelijke kwaliteit behouden gebleven. De vides die in de zijbeuken zijn ontstaan als gevolg van de verdiepingsvloer geven de bezoeker een mooi zicht geven op het interieur. Door de kerk slingert een museale route die de bezoekers langs exposities van het Vughts museum voert. Als men door de kerk loopt kruist men de bibliotheek, maar ook bijzondere plekken als een zithoek, werkplekken, een leescafé en een open podium. Alle boekenkasten zijn geplaatst op een railsysteem zodat het middenschip vrijgemaakt kan worden voor evenementen die enkele malen per jaar plaatsvinden. De ruimte in de kerk kan dus zeer flexibel worden gebruikt. Aan de buitenzijde van het gebouw zijn vier paviljoens toegevoegd. De tussenvloer loopt vloeiend door naar van binnen naar buiten en vormt het dak van de paviljoens: zo is er een fraaie verbinding tussen binnen en buiten. De paviljoens fungeren als kostendrager.


Het nut van een kerkenvisie 

Met behulp van subsidie van de RCE kunnen binnenkort alle gemeenten in Nederland een kerkenvisie laten opstellen. Zo’n visie kan het startpunt zijn voor een ontwikkeling zoals in Vught. Met een breed gedragen kerkenvisie kan de gemeente anticiperen op het vrijkomen en leegstaan van kerken, door op wijk- of stadsniveau weloverwogen strategische keuzes te maken. Het is de bedoeling dat met een kerkenvisie op een integrale manier sloop en behoud tegen elkaar worden afgewogen en dat de behoefte aan nieuwe functies ermee wordt verkend. 
Een kerkenvisie geeft antwoord op vragen als: welke kerken kunnen hun religieuze functie behouden, welke kerkgemeentes of parochies kunnen worden samengevoegd in één kerkgebouw, welke kerken kunnen of moeten worden gesloopt en waar is herbestemming mogelijk? Met een kerkenvisie in de hand staat een gemeente niet meer voor een voldongen feit als een religieus gebouw de deuren definitief sluit. Bovendien weet het kerkbestuur welke ontwikkelings-mogelijkheden er hun kerk aan de orde is. Die duidelijkheid is een belangrijke voorwaarde voor succesvolle herbestemming. Bovendien biedt de kerkenvisie een mogelijkheden om de herbestemming van een kerk te koppelen aan de herontwikkeling van de directe omgeving of zelfs van de hele wijk. Ook dat verhoogt de kansen op succes. Zo biedt een kerkenvisie het ‘hogere plan’ voor de herbestemming van individuele kerken. De gemeente kan een kerkenvisie vervolgens verankeren in een gemeentelijke structuurvisie en/of in het bestemmingsplan, conform de (nieuwe) Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).


In de handreiking die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed eerder opstelde voor het herbestemmen van vrijkomende kerkgebouwen (Een toekomst voor kerken, 2011) is een stappenplan opgenomen om tot een kerkenvisie te komen.

maandag 15 oktober 2018

Cultureel ecosysteem: een nuttig begrip?


Een term die de laatste tijd in zwang raakt is ‘cultureel ecosysteem’. Ik kwam die aanduiding tegen waar het ging om regionaal geënt cultuurbeleid, maar ook in een verhaal over de lokale inbedding van cultuureducatie en -participatie. Wat zou ermee worden bedoeld? En, belangrijker: is het een term die behulpzaam is voor het maken van cultuurbeleid?


Het woord ecosysteem wordt meestal gebruikt voor een natuurlijk geheel dat in een zeker evenwicht verkeert. Het is dan een synoniem voor een deel van ons natuurlijk milieu. Levende onderdelen (dieren en planten) en niet-levende onderdelen (lucht, water en bodem) zorgen ervoor dat stromen en kringlopen in gang worden gehouden. Het is een permanente uitwisseling van materie en energie tussen organismen onderling en tussen het leven en de niet-levende omgeving en wel zo dat het systeem toe kan met zijn eigen materiaal. Alleen de energie wordt uit het zonlicht geput, deze verdwijnt ook weer uit het systeem. Je zou kunnen zeggen dat het ecosysteem ervoor zorgt dat er een gestructureerde energiestroom ontstaat: de kringloop van de stoffen vormt een patroon in de energiestroom die van de zon komt.

Kenmerkend voor ecosystemen is dat de grenzen moeilijk aan te geven zijn. Er is altijd wel een of andere relatie met de omringende omgeving. In die zin is het vooral een conceptueel begrip: in de werkelijkheid komen maar weinig op zichzelf staande ecosystemen voor. Het enige echte gesloten ecosysteem is de aarde. 

Genoeg aan zichzelf?

Kan het geheel van culturele voorzieningen en activiteiten in een stad of regio worden opgevat als een ecosysteem? Ik vind dat lastig voor te stellen en wel om drie redenen. Ten eerste is er de notie dat het ecosysteem (behoudens zonlicht) genoeg heeft aan zichzelf. Heeft een cultureel systeem ooit genoeg aan zichzelf? Ik ben geneigd te denken van niet en eerder het tegendeel te stellen: culturele systemen zijn voortdurend in verandering en moeten ook voortdurend wijzigen: omdat innovatie plaats vindt (vernieuwing is de zuurstof van de kunstsector), omdat publieksgroepen veranderen, omdat de maatschappij verandert en daarmee de voor- en afkeuren van makers en bezoekers. Door al deze dynamiek ontstaat er eigenlijk nooit een evenwichtssituatie, maar lijkt er eerder sprake van een permanente staat van onevenwichtigheid. 


Vormt de cultuursector binnen een stad of regio een ‘natuurlijk geheel’? Het is een mooi beeld, maar ik denk toch dat het een romantische misconceptie is. In mijn adviespraktijk merk in altijd weer hoe verschillend de diverse culturele disciplines zijn en hoe weinig onderling contact er vaak is. Natuurlijk zijn er cross over-initiatieven. Maar veel talrijker zijn de organisaties die hun eigen plan trekken, de disciplines die hun eigen zoektochten doorlopen en de individuele makers die in relatieve afzondering hun ‘taal’ en stijl ontwikkelen. Voor de twee hoofonderdelen van het culturele domein, de kunst en de erfgoedsector, gelden al totaal andere wettelijke en financiële randvoorwaarden. Wie aandachtig kijkt, ziet heel weinig eenheid en heel veel verscheidenheid.


Is er dan sprake van een kringloop? Ja, wel in de betekenis die ik vaak hanteer om aan lokale bestuurders uit te leggen wat nodig is: voorzieningen voor (1) het leren waarderen en beoefenen van kunst, (2) het maken van kunstproducties, (3) het presenteren van culturele uitingen en (4) het interesseren van een breed publiek voor cultuur. Maar niet in de betekenis van een permanente uitwisseling van culturele producties en ideeën tussen culturele actoren op een manier dat het systeem zonder invloed van buiten kan. Het is eerder andersom: zonder een voortdurende toestroom van nieuwe concepten en externe invloeden kan de culturele sector niet functioneren. Het is eerder een motor dan een ecosysteem. Een motor die draait op ideeën. En op geld om die ideeën te verwezenlijken. Een motor die waarden genereert, die mensen inspireert, de maatschappij in beweging zet, de economie voedt.


Invloed van de tijdgeest

Maar waarom, als de culturele sector eerder een motor is dan een ecosysteem, wordt die term dan gebruikt? Ik denk dat het de tijdgeest is. Het milieu is – overigens terecht - hot en de natuur is kostbaar en moet worden beschermd. Door termen te transponeren naar een ander werkveld wordt gesuggereerd dat daar ook zeldzame soorten dreigen te verdwijnen of uitingen beschermd moeten worden. Een sympathieke notie, maar mijns inziens overbodig als het gaat om kunst en cultuur. Daarbij vrees ik dat als we de cultuur in een regio als ecosysteem gaan opvatten, er essentiële vragen op de achtergrond raken.


Als alternatief stel ik voor om – als de term motor te veel associaties oproept met het verbruik van fossiele bandstoffen – gewoon weer te spreken over culturele infrastructuur. In een publicatie van de Erasmus Universiteit (2003) werd het begrip culturele infrastructuur ooit omschreven als: “het geheel van makers en bemiddelaars die culturele uitingen voortbrengen, presenteren, openbaar maken, verspreiden, faciliteren en dergelijke, inclusief de accommodaties en media die het publiek in staat stellen kennis te nemen van die uitingen”. Met deze omschrijving als uitgangspunt is het allerbeste het gesprek te voeren dat overal en altijd weer gevoerd moet worden: wie is waarvoor organisatorisch, bestuurlijk en financieel verantwoordelijk en wat kunnen we daarover afspreken? Het zijn de enige vragen die er, als het om beleid gaat, toe doen.