(Cultureon, 20-2-2020)
In het cultuurbeleid ligt steeds meer de nadruk op het stimuleren van de afname. De focus ligt op wie er participeren in kunst en cultuur, hoeveel er wordt geparticipeerd en op de maatregelen die kunnen worden genomen om de deelname te vergroten. Het ondersteunen van de aanbodkant, het maken van kunst, wordt beleidsmatig steeds meer verwaarloosd.
Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling.
In het boek dat ik een jaar geleden uitbracht (De essentie van cultuurbeleid en -management) stonden 15 praktijklessen die waren ontleend aan de (vak)literatuur. De eerste les, ontleend aan deel 1 van de publicatie, luidt: “het gaat om de balans tussen het stimuleren van het aanbod en het bevorderen van de afname.” Ik moest er aan denken toen ik onlangs Editie 2019 van de Cultuurindex onder ogen kreeg. Daarin wordt gesignaleerd (trendanalyse) dat het qua concurrentiekracht, capaciteit en geldstromen redelijk gaat met de Nederlandse cultuur. Wie dieper kijkt ziet echter dat de balans op diverse terreinen is verstoord.
Allereerst laat de Index duidelijk zien dat er wat betreft de betere vormen van podiumkunst al jarenlang een neerwaartse trend is. Het aanbod wordt minder en te verwachten valt dat een verdere verdunning zal optreden door het beleid van de regering (minder geld naar het Fonds, meer naar de basisinfrastructuur) en het accent op (het bevorderen van) cultuurparticipatie. Hier dreigt het evenwicht blijvend verstoord te raken: op de podia zijn steeds meer cabaretiers, coverbands en theatercolleges te zien. En het aanbod aan toneel en dans kwijnt weg. Goed voor de cultuurparticipatie wellicht, maar fnuikend voor de diversiteit in het aanbod, om van de kwaliteit nog maar te zwijgen.
In het boek dat ik een jaar geleden uitbracht (De essentie van cultuurbeleid en -management) stonden 15 praktijklessen die waren ontleend aan de (vak)literatuur. De eerste les, ontleend aan deel 1 van de publicatie, luidt: “het gaat om de balans tussen het stimuleren van het aanbod en het bevorderen van de afname.” Ik moest er aan denken toen ik onlangs Editie 2019 van de Cultuurindex onder ogen kreeg. Daarin wordt gesignaleerd (trendanalyse) dat het qua concurrentiekracht, capaciteit en geldstromen redelijk gaat met de Nederlandse cultuur. Wie dieper kijkt ziet echter dat de balans op diverse terreinen is verstoord.
Allereerst laat de Index duidelijk zien dat er wat betreft de betere vormen van podiumkunst al jarenlang een neerwaartse trend is. Het aanbod wordt minder en te verwachten valt dat een verdere verdunning zal optreden door het beleid van de regering (minder geld naar het Fonds, meer naar de basisinfrastructuur) en het accent op (het bevorderen van) cultuurparticipatie. Hier dreigt het evenwicht blijvend verstoord te raken: op de podia zijn steeds meer cabaretiers, coverbands en theatercolleges te zien. En het aanbod aan toneel en dans kwijnt weg. Goed voor de cultuurparticipatie wellicht, maar fnuikend voor de diversiteit in het aanbod, om van de kwaliteit nog maar te zwijgen.
Aan goede wil geen gebrek
Voor de muziek laat de index zien dat het internationale aanbod bedreigend is voor de inkomsten van onze musici en dat in alle genres. Opnieuw een verstoring van de balans, in dit geval ten koste van de Nederlandse musici en componisten. De betaling van de musici heeft een dieptepunt bereikt en daar helpen – zo valt te vrezen – de Fair Practice Code en een stimulerend participatiebeleid weinig aan. Aan goede wil is geen gebrek, maar wel aan geld, stevige afspraken tussen overheden (in plaats van een luttele proeftuin) en nieuwe auteursrechtelijke regels.Waar het evenwicht ook is verstoord, is in de filmsector. Het Filmfonds functioneert gelukkig nog, maar het Mediafonds is afgeschaft, de publieke omroep staat onder druk en de filmproducenten hebben het moeilijk. En ondertussen neemt het geweld van de grote streamingsdiensten (Netflix, Apple TV, Amazon Prime, Google Play) toe en bestaat het filmaanbod, zeker buiten de universiteitssteden, vrijwel uitsluitend uit Amerikaanse blockbusters.
Noodzaak van een kunstenaarsbeleid
En in het domein van de musea staren we ons blind op de grote musea die het goed doen. Aan cultuurparticipatie daar geen gebrek, vooral de ouderen (nog een prioritaire groep in het participatiebeleid van staatssecretaris Van der Ploeg) doen geweldig mee. Maar veel van de kleine en middelgrote musea hebben het moeilijk en de steun die zij nodig hebben om de zaak open te houden brokkelt op lokaal niveau af. En op het terrein van de beeldende kunst zien we de disbalans tussen vraag en aanbod helemaal: het aantal kunstenaars dat van het maken van kunst kan leven blijft dalen, maar vanuit de rijksoverheid hierover geen woord. Ik schreef er al eerder over: wat echt nodig op rijksniveau is, is een eigentijds, opnieuw overdacht kunstenaarsbeleid.Aanbodzijde versterken
In plaats van, zoals nu, in te zetten op het bevorderen van de vraag (lees: cultuurparticipatie) en het beter organiseren van de kunstproductie (via de governancecode en een accent op inclusie) vind ik het hoog tijd om te werken aan de balans. De aanbodzijde moet op allerlei terreinen worden versterkt. Anders hebben we straks wel politiek correct cultuurbeleid, maar niet (meer) een beleid dat effectief de - kwaliteit en kwantiteit van de - kunst in Nederland bevordert. Veelzeggend in dit verband is ook de scheve verhouding tussen de kunst- en de erfgoedsector. Voor het erfgoed trok het kabinet in 2018 € 325 mln. extra uit (oa bestemd voor restauraties, archeologische monumenten en vrijwilligersondersteuning). Maar de korting van € 8,6 miljoen op het budget van het Fonds Podiumkunsten ten gunste van de basisinfrastructuur gaat vooralsnog gewoon door. En de vraag van de Vereniging van Nederlandse Orkesten aan de Kamer om € 20 mln. extra om de Fair Practice Code uit te voeren wordt vast niet gehonoreerd.Het is hoog tijd om de aandacht in het beleid weer te verschuiven naar de makers en wat zij nodig hebben om op kwalitatief hoogwaardig niveau te presteren.