De coronacrisis is achter de rug en we zitten in de fase
van heropbouw. Daarin moeten altijd moeilijke keuzes worden gemaakt,
bijvoorbeeld over de besteding van herstelgelden en over hoe de toekomstige
wereld – landelijk maar ook provinciaal en lokaal – gestructureerd moet worden.
Voor dergelijke complexe vraagstukken bestaan geen eenduidige oplossingen. Op
lokaal niveau wordt geëxperimenteerd met nieuwe manieren van werken, waarbij
opvallend vaak het accent ligt op (zoeken naar) samenwerking. Drie voorbeelden laten
zien waarom de rol van de overheid hierbij van groot belang is.
De coronacrisis
heeft de culturele wereld zwaar geraakt, zowel financieel als moreel. Op het eerste
oog lijkt de schade mee te vallen, maar onder het oppervlak kampt de sector met
een tekort aan personeel, overaanbod en een achterblijvende publieksvraag mede
door koopkrachtverlies als gevolg van de energiecrisis. Crises verlopen vaak volgens
een vast patroon. Kijkend naar de coronaperiode, zitten we nu in de herstel- en transitiefase.
|
figuur: fasen van een crisis |
De vergelijking dringt zich op met de periode na de Tweede
Wereldoorlog. Diverse leidende politici, vooraanstaande wetenschappers,
kunstenaars en vakbondsbestuurders zaten toen als gijzelaar vast in Sint-Michielsgestel,
waar het idee ontstond om na de oorlog de politieke verschillen te overbruggen
en breed te gaan samenwerken (de ‘doorbraakgedachte’). In de cultuursector zien
we op dit moment eenzelfde behoefte aan samenwerking. In deze blog bespreek ik
een drietal voorbeelden.
1. De cultuurloods
Een eerste in het oog springend staaltje van het zoeken naar
nieuwe vormen van verbinding vinden we in Rotterdam. Daar wil de gemeente de verdeling
van culturele subsidies op de schop nemen. Wethouder Said Kasmi hoopt dat de
cultuursector gaat functioneren als een ‘cultureel ecosysteem’. Die wens leeft
ook in de sector zelf, blijkt volgens hem uit recentelijk onderzoek. Kasmi: “Veel
partijen zitten nu op een eiland. Er moet veel meer worden samengewerkt.
Gezamenlijke producties en tentoonstellingen, samen inkopen, personeel
uitwisselen: daar is zo veel winst mee te behalen.” De manier waarop de
gemeente nu de subsidies verstrekt, werkt volgens Kasmi juist in de hand dat
ieder voor zich blijft werken. “Ze zijn nu elke vier jaar elkaars
concurrenten. Wat mij betreft tuigen we niet meer elke vier jaar dat hele
circus op. Maar we gaan het niet opleggen, de sector is zelf aan het woord.”
In Rotterdam komt een kwartiermaker (Cultuurloods
genaamd) en een strategisch kernteam met vertegenwoordigers uit de culturele
wereld en van de gemeente, die samen het nieuwe stelsel moeten gaan opzetten. De
aanpak doet sterk denken aan de Rotterdamse aanpak bij het verbeteren van de
veiligheid (met de inzet van stadsmariniers per wijk) en het stimuleren van het
topsportklimaat (met Peter Blangé als directeur van Rotterdam Topsport). Voor
de culturele wereld is het werken met een stedelijke kwartiermaker overigens
niet helemaal nieuw. Vergelijkbare procesmanagers zagen we eerder onder meer in
Almere (Cox Habbema als ‘cultureel intendant’ in 2002), Dordrecht (met Han
Bakker als festivalintendant), Heerlen en Lelystad (met de door het VSB-fonds
beschikbaar gestelde ‘City Boost’) en Den Bosch (Erica Haffmans als cultuurintendant).
De uitdaging is telkens weer om enerzijds vernieuwing te realiseren en
anderzijds wat waardevol is te behouden. Voorlopig krijgt de Cultuurloods van
Rotterdam twee jaar om de stad door te struinen en het ‘culturele ecosysteem’ te
stimuleren. Interessant om te zien is hoe het op te richten ‘Fonds nieuwe
verbindingen’ (bijvoorbeeld voor collectieve projecten) waarover wordt gedacht,
zal uitpakken.
2. Cultuurakkoord
In 2018 sloot toenmalig minister Bruno Bruins een Nationaal
Sportakkoord met als hoofddoel zo veel mogelijk mensen met plezier te laten
sporten en bewegen. De inzet was om gemeenten, sportverenigingen en andere
(potentiële) partners op lokaal niveau hun eigen sportakkoord te laten ontwikkelen.
Voor de totstandkoming hiervan was een uitvoeringsbudget beschikbaar: hiermee kon
een ‘sportformateur’ worden aangesteld die het lokale proces begeleidde. Gemeenten
maakten massaal gebruik van deze faciliteit.
Tijdens en na de coronacrisis kwam een aantal gemeenten op
het idee om het voorbeeld van het sportakkoord na te volgen voor de lokale
cultuursector. Zo stelde de gemeente Nijkerk in 2022 samen met de cultuursector
een herstelplan op. De herstelmaatregelen ondersteunen de hele culturele
sector, ook het ongesubsidieerde deel en de freelancers, en alle schakels in de
gemeentelijke culturele infrastructuur: amateurkunstverenigingen, professionele
instellingen en zelfstandige makers. Daarnaast wil het college samen met de
cultuursector plannen ontwikkelen voor de middellange en langere termijn, om de
sector wendbaar en weerbaar te maken voor de toekomst. Hiertoe moet een uitvoeringsprogramma
– in de vorm van een manifest (een cultuurakkoord) tussen gemeente, cultureel
veld en andere betrokken partijen – mensen en organisaties verbinden en
aanzetten tot samenwerking en innovatie. De gemeente heeft hiervoor een tijdelijke
cultuurformateur benoemd, die:
•
fungeert als procesbegeleider
•
de taak heeft om diverse partijen aan tafel te
krijgen
•
het gesprek over het uitvoeringsprogramma en de
afspraken daarbinnen faciliteert
•
het uitvoeringsprogramma opstelt samen met de
partners.
Eind januari 2023 wordt dit cultuurakkoord tijdens het 1ste
Nijkerkse Cultuurcafé gepresenteerd en getekend. Ook in andere gemeenten gaan
inmiddels stemmen op om tot een lokaal cultuurakkoord te komen of zijn al
vergelijkbare initiatieven in gang gezet.
3. Netwerksamenwerking
In 2022 deed Atlas Research in opdracht van Cultuurconnectie
onderzoek
naar culturele multifunctionele organisaties. Hieruit blijkt dat de
gecombineerde instellingen getalsmatig in opkomst zijn. Op zich niet
verbazingwekkend, want samenwerking tussen culturele organisaties bestaat al
heel lang. Voorheen waren die vaak gericht op efficiëntie en kregen ze vorm via
afspraken, allianties, shared services en fusies. De laatste jaren ontstaat
meer aandacht voor de effectiviteit, oftewel de mate waarin culturele
organisaties de doelen realiseren waarvoor ze zijn opgericht. Deze
doelgerichtheid is de belangrijkste motivator voor organisaties om in een netwerk
te gaan samenwerken.
Net als elders in de maatschappij botsen organisaties bij complexe
problemen op de grenzen van hun kunnen en blijkt geen enkele organisatie in
staat om in zijn eentje een effectieve oplossing te realiseren. Dus moet over
de grenzen van bestaande sectoren heen gedacht worden, wat alleen werkt als
actoren zich sterk verbinden aan een gemeenschappelijke doelstelling. Zo komen
oplossingen tot stand die voorheen niet mogelijk waren en wordt publieke
waarde gecreëerd die anders niet tot stand zou komen. Bibliotheken en
kunstencentra kunnen bijvoorbeeld proberen zich te verbinden met andere
organisaties om een bepaalde dienst aan te bieden die ze zelf niet kunnen
leveren. Patrick Kenis en Bart Cambré typeren deze organisatienetwerken in hun
gelijknamige boek
als entiteiten gericht op het verbinden en delen van informatie, middelen,
activiteiten en competenties, en gevormd door zelfstandige en unieke
organisaties om samen effecten te bewerkstelligen die geen van de organisaties
afzonderlijk tot stand kan brengen. Een ander kenmerk van organisatienetwerken
is dat ze niet langer denken in sectoren, maar geënt zijn op een gezamenlijke
aanpak van heel verschillende actoren. Daarbij cultiveren organisatienetwerken
tezamen een specifieke hulpvaardige attitude, waarbij onderling vertrouwen en
wederzijdse toegankelijkheid cruciaal is.
Effectief samenwerken over organisatiegrenzen heen is niet
gemakkelijk en vergt vaak enkele jaren. Kenis en Cambré benoemen in hun
eerdergenoemde boek de volgende succesfactoren:
•
Consensus over missie en doelstellingen van het
organisatienetwerk.
•
Actief werken aan het overbruggen van culturele
verschillen (normen en waarden) en ingesleten institutionele patronen.
•
Betrokkenen moeten verlies van autonomie kunnen
hanteren.
•
Deelnemende personen en organisaties moeten
uithoudings- en doorzettingsvermogen hebben (want samenwerken kost veel tijd en
energie).
•
Hoge mate van vertrouwen tussen de netwerkleden.
•
Freerider-gedrag moet worden voorkomen.
•
De complexiteit vergt adequaat management en een
adequate governance-structuur.
•
Betrokkenen moeten machtsverschillen in het
netwerk kunnen accepteren.
•
Voldoende organisatorische competentie met betrekking
tot samenwerking.
Werken als één overheid
Samenwerking kan alleen slagen wanneer de randvoorwaarden
goed zijn. Genoemde succesfactoren bieden hiervoor wat mij betreft een mooi
kader. Een andere belangrijke vraag is of geldstromen de samenwerking bevorderen
of juist belemmeren. In Rotterdam zal moeten blijken of de samenwerking ook
financieel gesteund wordt. In Nijkerk maken ze inventief gebruik van de
coronasteungelden. En bij netwerksamenwerking draait het onder meer om het
voorkomen van freerider-gedrag.
In de culturele wereld worden de (financiële)
randvoorwaarden bijna altijd bepaald door de overheid; op lokaal niveau hebben
gemeenten de sleutel tot effectieve samenwerking in handen. Op bovenlokaal
niveau is het zaak dat gemeenten, provincies en Rijk samen optrekken. Naar aanleiding
van een recentelijk door Berenschot opgestelde visie
pleiten de gezamenlijke provincies inmiddels voor het opvatten van het culturele
bestel als een raderwerk dat alleen optimaal werkt bij goede afstemming tussen
de verschillende overheidslagen. Ook in het stelselmodel
dat wij als Berenschot uitdragen, staat dit concept van één overheid – als
noodzakelijke voorwaarde voor gecoördineerde samenwerking – centraal. Hopelijk
onderkennen ook de gemeenten en de rijksoverheid in de komende jaren van
herstel en transitie de waarde van ons stelselmodel en weten ze dit te benutten.