Zoeken in deze blog

dinsdag 7 mei 2019

De rol van quango's in het cultuurbeleid

In mijn recente bloemlezing ‘De essentie van cultuurbeleid en -management’ verbind ik een overzicht van de belangrijkste publicaties op het vakgebied met lessen die ik in de praktijk heb opgedaan. Eén daarvan luidt: houd cultuur op de politieke agenda. Ik moest er recent aan denken vanwege de verwikkelingen in Eindhoven met de stichting die daar de lokale subsidies toedeelt.

Wat is het geval? In juni 2015 werd de Stichting Cultuur Eindhoven (SCE) in het leven geroepen om het cultuurbeleid van de Gemeente Eindhoven uit te voeren. Het idee erachter was tweeledig. Enerzijds werd verwacht dat op deze manier (sponsor)geld van fondsen en bedrijven zou kunnen worden aangetrokken voor de stad. En anderzijds wilde de politiek het proces van subsidieverdeling van zich af organiseren. Afgesproken werd dat de gemeenteraad alleen nog de hoofdlijnen van het beleid (het budget en de doelen) zou vaststellen. 

Inmiddels zijn we bijna vier jaar verder. Dit voorjaar bleek na een lange juridische procedure dat de stichting niet bevoegd is om subsidies te verstrekken (uitspraak RvS, 13 februari 2019). De gemeente was genoodzaakt de bevoegdheid te repareren en deed dat door een nieuwe subsidieregeling vast te stellen op basis van de eigen Algemene Subsidie Verordening (ASV), daarbij de directeur van de stichting mandaterend voor de uitvoering. Een keurige oplossing zou je denken, te meer omdat de stichting de karakteristieke trekken van een overheidsstichting vertoont: het budget wordt beschikbaar gesteld door de gemeente en de leden van de Raad van Toezicht worden benoemd door de gemeente. De Raad van Toezicht van SCE was er echter niet gelukkig mee en trad af.

Publieke taken op afstand van de overheid
Persoonlijk ben ik er een voorstander van als de politiek nauw betrokken blijft bij het cultuurbeleid. Ontwikkelingen zoals in Eindhoven en ook in Amsterdam (waar de rol van het Amsterdams Fonds voor de Kunst in 2016 werd vergroot ten koste van gemeente en Kunstraad) betekenen een depolitisering en soms ook een vertechnocratisering van het cultuurbeleid. Het schemergebied van de quango’s is naar mijn mening op de langere termijn ongunstig voor het culturele leven, omdat de betrokkenheid van de politiek verantwoordelijken naar de achtergrond verdwijnt. 

Een quango (quasi autonome non-gouvernementele organisaties) is een organisatie die een publieke taak uitvoert op afstand van de overheid, zonder een directe hiërarchische verhouding tot die overheid zoals een gemeentelijke afdeling dat wel heeft. Een verzelfstandigde publieke taak, functie of dienst kan het ook genoemd worden. Een kritische factor bij quango’s is de democratische controle en het (gebrek aan) openbaar debat over de taakuitoefening. De vraag is altijd of deze nadelen opwegen tegen de voordelen die er ook zijn: meer slagkracht, meer productiviteit en afstand tot gedetailleerde aanwijzingen vanuit het ambtelijk apparaat en de politieke leiding. Voor professionals is dit meestal een aangename positie. Maar voor de culturele sector is het niet gunstig als de politiek zich afzijdig houdt. 

Drie redenen om dichtbij de politiek te blijven 
In mijn adviespraktijk heb ik gezien dat een nauwe betrokkenheid van de politiek belangrijk is om drie redenen:
1.    Alleen wie kan bepalen wil betalen. Als gemeenschapsgeld tot besteding wordt gebracht luistert het nauw door wie dat gebeurt en waarom. Het draagvlak voor uitgaven kalft af als democratische vertegenwoordigers er niet zelf direct bij betrokken zijn. In de praktijk zie je dat quango’s een makkelijk doelwit zijn bij bezuinigingen. Het verruimen van het budget blijkt daarentegen vaak lastig. Op grotere afstand van de overheid staan betekent feitelijk: op grotere afstand van de plek waar de publieke middelen worden verdeeld.
2.   Wie geld verdeelt moet verantwoorden. Daar waar belastinggeld wordt uitgegeven is het belangrijk om te controleren of dit doelmatig en doeltreffend gebeurt. Dit vergt een heldere rolverdeling tussen actoren, met uiteindelijk een publieke component: de verantwoording aan een democratisch gekozen orgaan. Het is voor volksvertegenwoordigers moeilijker om een quango te controleren (en de leiding daarvan op het beleid aan te spreken) dan een politieke bestuurder.
3.    Wie doelen formuleert moet discussiëren. Beleid maken is niet waardenvrij. Politiek gaat over maatschappelijke doelen bepalen en die actief nastreven. Echter, over doelen kan verschil van mening bestaan. En zal verschil van mening bestaan zodra er belastinggeld mee is gemoeid. In de culturele sector is de vraag naar financiële ondersteuning altijd groter dan het beschikbare (publieke) budget. Er moeten dus keuzes worden gemaakt: wie krijgt wel en niet subsidie? Hoe hoog wordt de subsidie? Voor een open samenleving is het belangrijk dat die discussie veel en voortdurend plaats vindt. Ook hiervoor is de politieke arena de geëigende plaats, ook omdat hiermee tegelijkertijd het maatschappelijk debat is verankerd. 

In ‘De essentie van cultuurbeleid en -management’ schrijf ik: “Groter dan het gevaar van ‘overheidskunst’ is tegenwoordig het gevaar van depolitisering en vertechnocratisering van het cultuurbeleid. Het gevolg hiervan is dat kunst en cultuur worden overgelaten aan experts en uit de aandacht van de politiek verdwijnen. Op de langere termijn is dit funest voor het draagvlak voor de overheidssteun.” Om deze reden vind ik het niet erg dat de gemeente Eindhoven nu wat afdoet aan haar eerdere besluit om het cultuurbeleid geheel en al te outsourcen. Naar mijn gevoel blijft er voldoende ruimte over voor SCE om in Eindhoven een goede rol te spelen.