Het is altijd een
beetje raadselachtig waarom sommige adviezen worden omarmd en andere in een la
verdwijnen. Als consultant kamp je ermee en probeer je de vinger achter het
‘waarom’ te krijgen. En ook de Raad van Cultuur en zijn volgers hebben ermee te
maken. Zelf ben ik al maanden op zoek naar het vervolg op het advies van de
Raad over de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Ik licht dat graag even toe.
In de inmiddels fameuze verkenning Cultuur voor stad, land en regio (nov. 2017) adviseerde de Raad over de rol van de stedelijke regio’s in het cultuurbestel. Onder meer de suggestie om de regio’s een plan te laten maken voor hun ‘culturele ecosysteem’ kreeg breed navolging: de minister nodigde de regio’s uit om regionale cultuurprofielen te maken en daaraan werd breed gevolg gegeven. Opmerkelijk stil bleef het echter over een ander advies uit dezelfde verkenning, namelijk om heldere doelstellingen voor het cultuurbeleid te formuleren en die wettelijk vast te leggen. Na november 2017 heb ik er nergens meer iets over gehoord: niet bij monde van iemand van het ministerie, niet bij de raad, niet bij een van de vele conferenties over het regionale beleid en zelfs niet bij de oploop in Nijmegen (oktober 2018) ter gelegenheid van het verschijnen van een boek over 25 jaar Wet op het Specifiek Cultuurbeleid (Cultural policy in the polder). Opmerkelijk.
Een wet zonder duidelijke doelstellingen
Waar gaat het om? Heldere doelstellingen van beleid geven
houvast als het gaat om de vraag waarop het beleid zich moet richten en wie
waarvoor verantwoordelijk is. In zijn verkenning concludeert de Raad dat op dit
moment de algemene overkoepelende doelstellingen van cultuurbeleid onvoldoende
duidelijk zijn. Nu staat in artikel 2 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid
(Wsc) het volgende: “Onze Minister is
belast met het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen,
sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van cultuuruitingen;
hij laat zich daarbij leiden door overwegingen van kwaliteit en
verscheidenheid”. Deze beschrijving is abstract en ruim geformuleerd. Ter
vergelijking: artikel 2.1 van de Mediawet bevat een uitvoerige beschrijving van
de publieke mediaopdracht en de daaruit voortvloeiende eisen aan het publieke
media-aanbod. In 2016 zijn deze artikelen in de Mediawet nog aangepast, onder
meer naar aanleiding van het advies van de Raad over het mediabestel.
Nadelen van de huidige formulering
Een wettelijke doelstelling die op een hoog abstractieniveau is geformuleerd, heeft als voordeel dat de wet niet vaak veranderd hoeft te worden, maar heeft als nadeel dat de gehanteerde containerbegrippen voor van alles en nog wat kunnen worden gebruikt. En dat, terwijl het cultuurbeleid juist zoveel behoefte heeft aan een duidelijke, gezamenlijke koers. Het beleidsterrein strekt zich namelijk uit over verschillende overheidslagen en er zijn zowel private als publieke organisaties bij de uitvoering van het beleid betrokken. Dan helpt het enorm om gedeelde doelstellingen te hebben. Die kunnen dienen als gezamenlijk kompas: een richtinggevend kader voor het gezamenlijke of onderling afgestemde handelen van de diverse overheden en de vele culturele organisaties.
Daarnaast is het zo dat de doelstellingen ex artikel 2 van
de Wsc nu in de praktijk vooral fungeren als subsidiecriteria. Dit komt omdat
ze als doelstelling nooit zijn geoperationaliseerd. Zo kon het gebeuren dat ‘kwaliteit’
uitgroeide tot een knock-out-criterium. En dat verscheidenheid een eenzijdige betekenis
kreeg, gerelateerd aan de productie van cultuuruitingen en niet aan de afname. Ik
vind dat een wet gebaseerd moet zijn op doelen die we gezamenlijk willen
bereiken, niet op criteria die een eigen leven gaan leiden. En subsidiecriteria
moeten niet statisch zijn, maar met de tijd en de omstandigheden meebewegen.
Doelen die richting geven
In zijn Verkenning probeerde de Raad inspirerende en
herkenbare doelstellingen te formuleren. die richtinggevend en stimulerend zouden
kunnen zijn voor Rijk, gemeenten en provincies. De Raad adviseerde om de
volgende doelen vast te stellen en te verankeren, zowel in de wet als in het
decentrale cultuurbeleid:
- Dat creatieve en kunstzinnige talenten kansen en mogelijkheden krijgen om zich artistiek te ontplooien.
- Dat iedereen, ongeacht leeftijd, culturele achtergrond, inkomen en woonplaats, toegang heeft tot cultuur.
- Dat er een pluriform aanbod van cultuur is gegarandeerd, waarin het bestaande wordt gekoesterd en het nieuwe wordt omarmd.
- Dat er een veilige haven is voor cultuur om te kunnen reflecteren op de samenleving en haar burgers, waarop ook kritiek geleverd kan worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten